Voor vrijheid, tegen onderdrukking
Creëer Jouw Droomhuis met Betaalbaar Interieuradvies!Bij StijlvolBudget maken we stijlvolle woonoplossingen voor iedereen toegankelijk. Ontvang praktisch interieuradvies dat volledig is afgestemd op jouw wensen én budget!
|
Voor vrijheid, tegen onderdrukking. Expositie Otto Pankok in Bredevoort en Aalten
BREDEVOORT – Dat pas 70 jaar na de Tweede Wereldoorlog voor het eerst in Nederland een expositie (in Arnhem) is gewijd aan het werk van Otto Pankok mag verbazingwekkend heten. Te meer omdat Otto Pankok in Duitsland gezien wordt als één van de belangrijkste 20ste-eeuwse expressionistische kunstenaars die zich ondanks enorme tegenwerking door het naziregime wist te handhaven. Pankok wordt in Duitsland gezien als een belangrijk voorvechter voor het menswaardig omgaan met onderdrukte burgers, zoals Joden, Roma- en Sinti-zigeuners en andere minderheidsgroepen.
Na de oorlog werd de enorme omvang van de Holocaust geleidelijk zichtbaar. Het medeleven ging vooral naar de overlevenden en de slachtoffers van genocide. Ook in de kunstwereld voelde men de zware gevolgen van de oorlog. Veel kunstenaars zijn voor de dictatuur gevlucht naar het buitenland, veelal naar Zwitserland, Engeland en Amerika. Max Beckmann verbleef tijdens de bezetting in Amsterdam. Pas na de oorlog kreeg hij erkenning voor zijn werk en vertrok later toch naar Amerika zoals vele anderen. Dat er in Duitsland ook kunstenaars waren die zich verzetten tegen het regime is lange tijd onbekend gebleven. Vele van deze kunstenaars werden bestempeld als “entarteten Künstler” en werden publiekelijk beschimpt, vervolgd of vermoord. Zij kregen een publicatieverbod – een verbod om hun beroep te kunnen uitoefenen.
Dat lot viel ook Otto Pankok ten deel. De uitgaven van zijn boek “Die Passion” zijn grotendeels verbrand samen met ander in beslag genomen afbeeldingen. Hij werd genoodzaakt op het platteland onder te duiken, o.a. in Bokeloh, net over de grens bij het Groningse Boertange. Later ook in dorpjes Iversheim en Pesch in de Eifel.
Otto Pankok heeft grotendeels zijn leven doorgebracht in streken vlak langs de Nederlandse grens, vooral in Düsseldorf, Oldenburg, Gildehaus, Meppen en lange tijd in Hünxe bij Wesel. Hij was graag in Nederland en vond daar o.a. zijn inspiratie voor zijn werken door zijn studie van de vroege kunst die van Gogh heeft gemaakt in Drenthe en het Brabantse Zundert. Ook was hij een grote bewonderaar van Rembrandt. Er zijn twee Otto Pankok-musea: in Hünxe en in Gildehaus.
Levensloop Otto Pankok (1893-1966)
Otto Pankok werd in 1893 geboren in Mülheim-Saarn. Op 16-jarige leeftijd reisde hij naar Nederland om het werk van Van Gogh te bestuderen. In 1912 ging hij voor het eerst naar de kunstacademie in Düsseldorf en Weimar. Van 1914 tot 1918 diende hij als soldaat aan het westelijk front. Hij raakte ernstig gewond en werd uit de krijgsdienst ontslagen. Na de oorlog verbleef hij enige tijd in Berlijn en later in het Eemslandgebied samen met kunstenaar en vriend Gert H. Wollheim. Samen werkten zij aan een activistisch blad “Das Ey”. In 1921 trouwde hij met de journaliste Hulda Droste. Hulda werd zijn grote steun en toeverlaat in de moeilijke tijden die gingen komen. Er volgden een aantal reizen naar Italië, Spanje, Nederland en Frankrijk. In 1925 is hun dochter Eva geboren. Dochter Eva woonde tot haar dood in februari 2016 in ‘Haus Esselt’ in Hünxe.
In 1931 kwam Otto in contact met zigeuners die hun jaarlijkse feest vierden in Saintes Maries de la Mer. Otto voelt zich zeer aangetrokken door de vrijheid die zij uitdroegen. Hij richtte een eigen ateliertje in op het zigeunerkamp Heinefeld aan de rand van Düsseldorf. Daar maakte hij de zigeunerportretten die hij later exposeerde in Düsseldorf. In 1933 kwam Hitler aan de macht en begon de onderdrukking van de niet-arische volken zoals Joden en zigeuners. Otto begon met het maken van “Die Passion”: het verhaal van het lijden van Christus. Mogelijk was Albrecht Dürer en diens “Kleine Passion” een inspiratiebron. Otto gebruikte zijn zigeunerportretten bij de creatie van “Die Passion”, die in 1936 als boek gedrukt werd in Berlijn. In 1937 volgden er huiszoekingen. Vele werken werden in beslag genomen en vernietigd. Hij kreeg een verbod om zijn beroep uit te oefenen. In 1938 is de familie ondergedoken in Bokeloh en later van 1941-1946 in de Eifel.
In 1946 keerde het gezin terug naar Düsseldorf. Het huis was grotendeels verwoest door bombardementen. Otto en Hulda stichtten een eigen uitgeverij, de “Drei Eulen Verlag”. Er volgde een eerste grote expositie in Düsseldorf. Van 1947-1958 werd Otto docent aan de kunstacademie van Düsseldorf. Van 1950-1958 maakte het gezin diverse reizen naar Zuid-Frankrijk en Joegoslavië. In 1950 maakte hij zijn beroemde houtsnede “Christus breekt het geweer”. Dit werk, dat door de paus is gewijd, gold wereldwijd als het symbool voor het pacifisme. In 1958 trok de familie Pankok zich terug op het platteland in “Haus Esselt”, een landgoed langs de bovenloop van de Oude IJssel. In 1966 is Otto daar gestorven. Twee jaar later werd daar het Otto Pankok Museum opgericht dat nog steeds te bezichtigen is.
Inhoud van de kunst
Otto groeide op in een artsengezin. Moeder was de kunst erg toegewijd, zodat Otto vanaf z’n 12e jaar een eigen atelier kreeg in de vorm van een blokhut in de tuin van z’n ouders. Op jonge leeftijd besloot Otto zijn werk te richten op zwart-, wit- en grijs-voorstellingen. Kunst moest ergens over gaan. Kleur leidde alleen maar af volgens Pankok. Hij zette zich af tegen het L’art pour l’art-principe. Door dit specifieke engagement legde hij de grondslag voor zijn latere politieke en sociale schilderijen en zijn verbondenheid met de kwetsbare en uitgestoten medemens.
De eerste ervaringen met de kunstacademie verliepen conflictmatig. Hij verzette zich tegen het idee van klassieke weergaven en composities, zoals het werken met de gulden snede. Otto trok zich terug op het platteland van Oldenburg en gaf zich over aan het maken van grote houtskooltekeningen van mensen in eenvoudige stulpjes, dagloners en zieke tuberculoselijders. Na de Eerste Wereldoorlog keerde hij terug in Dötlingen en sloot zich aan bij een groep jonge kunstenaars die op expressionistische wijze landschappen en oorlogsherinneringen schilder-den. Na 1919 richtte Otto zich samen met zijn vriend Wollheim meer op grafisch werk. Samen exposeerden zij in Galerie “Neue Kunst Frau Ey”; Otto vooral met houtsneden. Zij kwamen toen in contact met Max Ernst, Karl Schwesig en Otto Dix. Otto Pankok werd gewaardeerd om zijn dramatische vormgeving van het menselijk lijden.
Otto trok zich na 1923 terug uit de groep van Frau Ey en richtte zich vooral op de zichtbare schepping van mens, dier en landschappen. De verbondenheid met de natuur gaf hem veel levensvreugde. De gewone mens dwong veel respect bij hem af. Ook toonde hij zich zeer verbonden met Sinti-zigeuners. Hij was hun molari (‘schilder’). De vele houtsneden en houtskooltekeningen vormen de hoogtepunten van Pankoks werk. De portretten van Ringela, Hoto, Chulli en Ratelo baarden tijdens een expositie opzien in de pers. Zigeunerkamp Heinefeld moest ontruimd worden. De meeste bewoners werden later vermoord in de concentratiekampen. Na de oorlog zocht Pankok weer contact met zij die terugkeerden. Otto hielp hun met het opbouwen van een nieuw leven.
Het belangrijkste werk van Pankok zijn de afbeeldingen van “Die Passion”. In bedekte vorm geeft hij de onmenselijke kant van het naziregime aan. De beulen van Christus hebben allen “arische” trekken. Maria en Christus hebben duidelijke zigeuner- of Joodse trekken. Pankok begon ook houtskooltekeningen te maken van Joden in het getto. Vele Joodse beelden heeft hij verborgen gehouden bij vrienden en bekenden.
In de Eifel heeft Otto een tijdje onderdak verleend aan een onderduikende Duitse kunstenaar en zijn Joodse vrouw. In 1946 keerde de familie terug naar Düsseldorf. Otto werd benoemd als docent aan de Kunstacademie Düsseldorf. Openlijk kwam Otto uit voor zijn pacifistische idealen. Steeds meer zocht hij de oorspronkelijke, eenvoudige leefwijze in Joegoslavië en Spanje en later ook in Zuid-Frankrijk op.
Pankok zag de verandering van het landschap in Duitsland met lede ogen aan. Zijn voorkeur ging uit naar afgelegen dorpen. Minaretten, ezels, koeien, kippen en hanen en paarden trokken zijn aandacht. In 1956 begon hij aan de illustraties van een Chinees verhaal uit de 12e eeuw, “De roovers van Liang Schan Moer”. De laatste jaren bracht hij gelukkig door in de idylle van de niederrheinische Landschaft. Daar tekende hij de bomen en bloemen rond zijn huis. Hij stierf aldaar in oktober 1966.
Nawoord
Vrijheid, menselijke waardigheid, en betrokkenheid met minderheden en vluchtelingen zijn universele waarden die vandaag de dag – net als in de tijd van Pankok – onder vuur zijn komen te liggen en daarom expliciet moeten worden verdedigd. Het is daarom dat Stichting Koppelkerk en de Aaltense Musea besloten het werk van deze bijzondere kunstenaar in samenwerking met het Otto Pankok-museum tentoon te stellen voor het Nederlandse publiek.
Foutjes, opmerkingen, nieuws, activiteit of als je iets opmerkelijks hebt gefotografeerd stuur het naar redactie@streekgids.nl. |